Toen mijn ouders verhuisden naar Baarn is het echt begonnen. Daarvoor was ik ook al geboeid door vogels, maar toch anders, meer in het algemeen als vliegende medewezens. We woonden in Den Haag op loopafstand van haven en strand, dus vogels waren voor mij vooral meeuwen. Ze zweefden boven ons als we – mijn ouders, drie broers en hondje – rond ons tentje genoten van zee en zand. Tegen de avond landde er een vlakbij. Dan begon het spel tussen meeuw en mens. Inzet was een stukje brood dat de meeuw wilde, maar de jongen pas gaf als de meeuw zo dichtbij mogelijk was.

Er waren wel andere vogelsoorten, maar in ons stadstuintje bleef het bij duiven en een huismus. Niet vaak, want ons tuintje was door het jongensspel vakkundig omgeploegd tot een woestijn. Helaas had menig ontmoeting een ongelukkige aanleiding. Houtduif vloog tegen raam of auto en werd dan door mijn vader in een doos gelegd en verzorgd. Nog steeds voel ik de spanning en het medelijden als ik voorzichtig over de rand van het karton gluur naar de gekwetste duif. Ondanks bakjes vers water tweemaal daags, in melk gedoopt brood dat uit onze mond werd gevoerd, legden de meeste duiven het loodje. Ik werd wakker – stap, stap, stap naar doos. Drama – duif levenloos.

Op 4 augustus 1962 werken alle pas verhuisde gezinsleden in de grote boomrijke tuin achter ons nieuwe huis in Baarn. Mijn moeder zet haar vinger tegen de lip. Haar hand duwt een sparrentak weg. Daar zit een merelvrouw op een nestje. Ze kijkt me aan met glanzende brutale oogjes. Kijken mag even, maar laat me wel met rust, zegt merelvrouw met die dappere blik.

Ik heb het grote geluk in de zesde klas van de Lagere School les te krijgen van meester Poorter. Hij neemt me op zaterdag mee de Eempolder in. Samen de dijk opkruipen, over de rand turen naar de uiterwaarden. ‘Dáár, daar zie je ze’, fluistert hij. ‘Baltsende kemphanen’. Wonderlijke dansen voeren de kemphanen op. En ze zien er allemaal verschillend uit met unieke bonte kragen. Er zijn ook satellietmannetjes met witte kragen. Meester Poorter legt me hun tactiek uit, maar omdat ik ogen te kort kom leen ik hem mijn oren niet. De interesse echter is gewekt en later lees ik na hoe de witte haantjes het aanpakken. Ze zwermen als satellietjes rond de succesvolle kleurrijke haantjes. In ruil voor het wegjagen van concurrerende mannetjes worden ze door hen gedoogd. Als de succeshaantjes aan hun trekken zijn gekomen kunnen de satellietmannetjes paren met hun hennetjes. Iedereen tevreden.

Op mijn twaalfde begin ik met het beschrijven van mijn waarnemingen over vogels. Op het schutblad van het notitieboekje uit 1965 schrijf ik: In dit zakboekje neem ik waarnemingen op die ik van enig ornithologisch belang acht voor mij.

Op maandag 16 september 1968 noteer ik: Om 10 uur Notenkraker (!) gezien in Baarn op de Vondellaan bij de spoorweg. Bewolkt weer. Heb slechts een glimp kunnen opvangen want moest naar school op fiets. Nieuwe soort.

Dat jaar en het jaar daarop volgden nog vele waarnemingen van notenkrakers. En ik denk er nog vaak aan terug, want daarna zag ik ze niet meer in ons land. Maar er komt ongetwijfeld weer een nieuwe dag waarop ik zijn verschijning mag noteren, want nog steeds houd ik mijn notitieboekje bij.

Afbeelding van Krzysztof via Pixabay