De overgang van Lagere School naar Middelbare School was voor mij niet leuk.  Ineens werd je als leerling niet meer geloofd als je iets te laat op school kwam. ‘De spoorbomen bleven maar dicht? Ja, dat zeggen ze allemaal, ga maar een briefje halen bij de conciërge’. In plaats van één onderwijzer met wie je een band kon opbouwen, sleepte je nu je tas van hok naar hok om les te krijgen van een te vaak chagrijnige leraar in zijn eigen klaslokaal. Muziek vond ik mooi, maar dat ik verplicht werd ingedeeld in het schoolkoor en daar tussen de meisjessopranen in wolken parfum verdronk, was een verschrikking.

Thuis vond een worsteling plaats in de volwassenwording. Mijn oudste broer, veelzijdig getalenteerd als hij was, raakte in een identiteitscrisis en onderbrak zijn veelbelovende studie. Boven ons gezin hing een stille schaduw en ik zocht troost in de vogels. Die vond ik ook in een pimpelmezenpaar dat broedde in een door mijzelf in elkaar geknutselde nestkast die ik gespijkerd had tegen een lindeboom. Zittend op het tuinbankje naast de bijkeukendeur kon ik het hele schouwspel van broeden en voeren goed volgen. Door ze wat kaas en brood bij te voeren bouwde ik zelfs een persoonlijke band op met de oudervogels. Langzamerhand kwam vader pimpelmees dichter en dichterbij. Bij elk vrij moment rende ik naar de broodtrommel, plukte wat oud brood eruit en stormde naar buiten om eenmaal in de tuin te veranderen in een standbeeld op het tuinbankje. Ik deed mijn benen over elkaar en legde een stukje brood op mijn schoen. Uit mijn ooghoek hield ik de meesjes nauwlettend in de gaten. Na dagen geduld golfde papa pimpel door de lucht tussen nestkast en bank en landde vederlicht op de punt van mijn schoen…

Op zaterdag 7 juni 1969 schreef ik in mijn vogeldagboekje: Ik heb vandaag gelukkig weer contact gehad met de pimpelmezenfamilie. De pas uitgevlogen jongen bevonden zich in de bomen van de aangrenzende tuinen terwijl hun ouders ijverig bezig waren insecten voor hun op te scharrelen. De ouders hebben ook brood en kaas bij mij gehaald (jonge pimpels blijken heel goed op kunstmatig voedsel te reageren). De meest tamme kwam zelfs een keer op mijn hand!  

Mijn geluk was onze grote tuin in een boomrijke buurt midden in het toen nog stille hoog Baarn. Maar ik overdreef het ook, vluchtend in de vogelliefde. We hadden een zolder met een dakkapel (koekoek noemden we die) met uitzicht op het huis van de buren die twee jonge dochters hadden en daarachter de bomen waarin vele zangertjes huisden. Toen ik weer eens op zolder zat, riep een tante verontwaardigd uit tegen mijn moeder: ‘wat voert die jongen daar toch uit!’ Mijn moeder wierp tegen dat ik door mijn verrekijker de vogels zat te bekijken. ‘Ja, dat kennen we,’ zei mijn tante, ‘hij zal wel naar de meisjes zitten gluren zoals elke gezonde Hollandse jongen.’

Op mijn 13e verjaardag kreeg ik van mijn ouders het loodzware werk Atlas van de Europese vogels door ornitholoog Prof. Dr. K. H. Voous. Veel te wetenschappelijk en ingewikkeld voor mij op die leeftijd. Maar ik ben ze er eeuwig dankbaar voor.

 

@ foto eigen collectie