Inleiding op het verhaal van Lievestro

In de jaren ’80 interviewde ik mijn vader over zijn oorlogsherinneringen. Mijn vader is in 1919 geboren en getogen in pastorie Mauritshove aan de Spoorstraat te Varsseveld. Hij trad in het levensspoor van zijn vader en werd ook predikant. Zijn gesproken herinneringen nam ik op met een cassetterecorder. Pas veel later zijn ze te boek gesteld en uitgegeven onder de titel: ‘Varsseveld rond de jaren 1940-1945, herinneringen van een domineeszoon.’ Een van de opmerkelijkste verhalen uit die tijd vond en vind ik het verhaal van boer Lievestro. Deze man die kort na de oorlog door een schietdrama om het leven kwam, speelde samen met zijn gezinsleden tijdens de Tweede Wereldoorlog een heldenrol. In hun boerderij verstopten en verzorgden zij minstens twintig onderduikers met gevaar voor eigen leven. Postuum werd hem door Israël de Yad Vashem onderscheiding toegekend. Hier volgt zijn verhaal, verteld door mijn vader in onverkorte, vrijwel oorspronkelijke versie.

 

Het verhaal van Drikus Lievestro, verteld door ds. Bart Knottnerus

Het lijkt mij goed om enkele gebeurtenissen te vertellen waaruit blijkt hoe listig, flink en betrokken de Achterhoeker zijn mannetje heeft gestaan. Het verhaal gaat over een zekere Lievestro. Deze man behoorde tot de groep van ‘underdogs’, die in de dertiger en veertiger jaren nogal groot was in een streek waar het kleinbedrijf overheerste. De keuterboer, die een toonaangevende rol speelde en de hele dag moest sappelen -vaak ook nog een deel van de avond- om het financiële hoofd boven het maatschappelijke water te houden. Deze mensen hadden een bepaalde ethiek, levenswijze, die zich onttrok aan de waarneming van de deftige, gezeten burgerij. Ze kozen en bewandelden de kronkelpaadjes, letterlijk en figuurlijk. Van oudsher waren het veelal struikrovers die zich ophielden in het zogenaamde Zwarte veen. Dat ligt tussen Aalten, Varsseveld en Lichtenvoorde. Tot in de dertiger jaren volstrekt onherbergzaam, ontoegankelijk en vrijwel ondoordringbaar, behalve voor ingewijden. Die struikrovers hielden zich daar op en sloegen dan bij nacht en ontij hun slag door eenzame wandelaars te overvallen en uit te schudden. Ik spreek nu van toestanden van voor de negentiende eeuw. De slachtoffers waren mensen die voor hun beroep lange tochten moesten maken van Aalten naar Zutphen over de zogenaamde Romienen Diek, een heerbaan nog uit de tijd van de Romeinen. Die meneer Lievestro, dat keuterboertje, behoorde vermoedelijk ook tot het slag mensen dat zich eeuwenlang aan de zelfkant van ‘de nette samenleving’ had moeten handhaven. Tot op de huidige dag vind je nog rond dat Zwarte veen mensen die daar van afstammen. Lievestro was, behalve keuterboer, ook stroper die langs de marge van de wet ging en ongrijpbaar was, zijn mannetje stond en nergens bang voor was. Hij was getrouwd met een gezeten boerin en had vijf kinderen, twee flinke zoons en drie knappe dochters. Frisse boerendeerns.

De leefgemeenschap viel er samen met de werkgemeenschap; ze hadden onderling een volstrekt solidaire band. Dat was al zo voor de oorlog en in de oorlog werd dat benadrukt. De gemeenschappelijke achtergrond was deze dat ze altijd op gespannen voet stonden met de politie. Dat was min of meer een tweede natuur. Het was een ongeschreven wet dat als ze de politie zagen, het een gevecht werd op leven en dood. Meestal kwam het niet tot deze uiterste consequentie maar de uitdaging lag er. Dus wat je eigenlijk in vredestijd moest afkeuren van dit soort mensen, kon je in oorlogstijd goed gebruiken. De zedenwet kreeg andere accenten. Denk even aan de tien geboden. Die tien geboden sec zijn eigenlijk niet opvolgbaar maar je moet ze wel naleven. Ik haal er een paar geboden uit: Gij zult niet liegen. Gij zult niet doodslaan. Beide moesten in de oorlog overtreden worden, om de noodlijdende mens, onderduikers, vluchtelingen, te redden.

Daarom kunnen we er dankbaar voor zijn dat Christus in de Bergrede en trouwens ook op andere plaatsen in het nieuwe testament, die tien geboden heeft samengevat tot dat ene grote gebod: Gij zult God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf. Ergens anders breidt hij dat nog uit en gebiedt ‘uw naaste liefhebben met het hart en het verstand’. De wetenschapper heeft lief met het verstand en de ongeletterde heeft lief met het hart; beide zijn even veel waard. En als dit nu het hoofdgebod is of de samenvatting van de wet, dan betekent dit dat de tien geboden die op zichzelf staan, ondergeschikt zijn aan het gebod van de liefde. Dat geeft je dus de vrijheid om in een tijd waarin nood wet breekt dit hoofdgebod te volgen.

Je kunt niet als onderduikers bij jou een veilige plek hebben gevonden en de Duitsers komen om te vragen waar de joden zitten, zeggen: “Nou loop effe door naar de deel, daar zitten ze.” Dat kun je niet maken. Maar dit is voor heel veel christenen toch een groot probleem geweest.

 

Voor deze Drikus Lievestro, de man die ik in het vizier heb genomen, was dit helemaal geen probleem. Eigenlijk door innerlijke aandrift heeft hij de goede weg en dus dat hoofdgebod gevolgd. Hij had, zoals gezegd, een stel dochters die er wezen mochten en die hun capaciteiten, hun typisch vrouwelijk vermogen, in dienst hebben gesteld om de opdracht mensen te redden die deze Lievestro zichzelf gesteld had, te doen uitvoeren. Zonder nou de uiterste grenzen te overschrijden maar ze gingen wel ver. Vanuit een solidariteit, een uniek samenvallen van werkgemeenschap en leefgemeenschap; door voor elkaar in te staan zonder dat er veel gezegd werd. Deze Lievestro die dus tijdens vredestijd op gespannen voet stond met de politie, deed dat in dubbele of driedubbele mate in de oorlog met de Duitse politie. Hij heeft via allerlei kanalen vanuit het verzet, de ondergrondse, de hele oorlog door, bezetting gehad van minstens twintig onderduikers in een piepklein boerderijtje. Met een klein beetje land eromheen waar hij wat verbouwde en een paar koeien en schapen hield. Het was echt zo’n gesloten huishouding van ‘alles wat we verbouwen dat eten we op en we verkopen een beetje en voor dat geld kunnen we net in ons levensonderhoud voorzien en kunnen de knappe dochters ook eens een oorbelletje kopen om wat te pronken, als dat nodig is; maar voor de rest redden we ons wel; ergens een schnabbeltje maken en eens een smokkeltje doen en een paar hazen stropen en zo komen we het leven wel door’. Dit was zo de Lievestro opvatting.

Twintig tot vierentwintig onderduikers waaronder piloten en joden vonden daar permanent onderdak.

Mijn broer Reinoud, zijn roepnaam was Riep, was één van de fourneerders, één van de toeleveranciers. Dit ging maandenlang goed totdat…

 

Het huisje van de man lag gelukkig niet zo dicht bij de weg, een beetje op een afstand, wat verscholen in het struweel, zo’n 75 tot 100 meter van de weg. Ik zie het huisje nog liggen: aan een verharde weg, geen hoofdweg of provinciale weg, maar een gewone verharde weg; wel stond de weg haaks op de provinciale weg. Dus stel nu dat de Duitsers naar het huis toekwamen voor een razzia, dan hadden ze toch wel even de tijd nodig. Dat was nu juist het gegeven dat Lievestro in zijn strategie verwerkte; hij was zich dondersgoed bewust dat die Duitsers enige tijd nodig hadden om zijn huis te bereiken. In de tijd die zij nodig hadden om ter plekke aanwezig te zijn, moest hij ervoor zorgen dat al die aanwezige onderduikers konden wegkruipen. Dat betekende in de praktijk een geheim hol, een plekje verborgen ergens tussen het stro en het hooi waar al die mensen naar toe vluchtten. Door een gangetje dat kronkelde en dan weer dichtgestopt werd met plukken hooi. Daar hadden ze drie minuten voor nodig. Elke dag werd er geoefend, in het begin hadden ze er tien minuten voor nodig, maar na enkele weken deden ze er dan drie minuten over. Er was een alarmsysteem met vlaggetjes en vogelgeroep, uitgevoerd door de deerns en onderduikers, zodat ze tijdig gewaarschuwd werden. Om de Duitsers nog wat meer op te houden, hadden ze de oprit van de verharde weg naar het huisje radicaal veranderd. Het was eerst een rechte weg maar die hebben ze omgeploegd, er een kronkelweg van gemaakt en volgestort met puin en rotzooi. Aan weerskanten spanden ze roestig prikkeldraad en werden twee slootjes gedolven. Al met al werd het een verwaarloosd, rustiek kronkelweggetje. De Duitsers konden op deze manier niet met hun overvalwagens bij het huisje komen. Die moesten ze laten staan op de verharde weg. Het resultaat van deze inspanningen was dat het de Duitsers op hun snelst drie minuten kostte, van het moment dat ze hoorbaar de hoek rondden van de verharde weg, voordat ze het huisje bereikten. Meestal deden ze er echter vier minuten over. En in die tijd moesten dan de onderduikers wegwezen.

De goede man heeft drie razzia’s doorstaan. De derde was de ergste. De twee eerste razzia’s verliepen volgens plan: er werd gewaarschuwd dat er wat op komst was. Ergens was er dus ‘verraad’ geweest. Bij de eerste razzia ging het als volgt: iedereen was gewaarschuwd, het sein ‘wegwezen’ was gegeven. De Duitsers kwamen er aan met veel bombarie: overvalwagen, portiergeklap, vloeken ‘Verdammt, Schweinhunden’; ze konden niet zo gauw bij de boerderij komen, moesten achter elkaar aan glibberen, door de kuilen en plassen met die geweren en stenguns die ze droegen. En dan kwamen ze eindelijk bij de boer. Lievestro stond een beetje sloom, nonchalant in de deuropening en vroeg: “Wat moje hier?”

“Können sie kein Deutsch verstehen?”

“Nou, nee, da begrijp ‘k niet veulle van, moar aje een betjen kalm proat dan kan’k ut wel verstoan he.” Lievestro keek achterom en zag nog net een been bungelen van één van de wegglippende onderduikers. En toen zei hij: “Ik mot efkens de deur dicht doen want het tocht hier zo, moar komt erin, komt erin, wil je koffie hebb’n ? Je ziet er een betjen vermoeid uut, he, moar wat kom je eigenlijk doen, wat heje hier te maak’n?”

“Es gibt hier verbrecher!”

“Verbrecher? Het huus is doar veuls te klein veur, da kan’k me nie mee opholden. Moar, komt erin.”

Liet hij de Duitsers binnen, dan kwamen ze in zo’n klein voorportaaltje zoals gebruikelijk bij de boerenhuisjes van toen; daarachter zat meteen de deel; verder had je een hoger gelegen kamertje dat je via een klein trapje kon bereiken en onder dat opkamertje had je dan een kelder. Naar links was de woonkamer of liever gezegd kamertje, want het was een klein huisje, waarvan hij de deur al had openstaan als hij de Duitsers binnenliet. Het eerste wat ze zagen was het portret van Hitler met een mooie krans er om heen, een portret van Goering en Goebbels en ook nog van Mussert.

“Oh”, zeiden de Duitsers. “das muss ein Irrtum sein, wir sind nicht gut informiert werden; wie ist es möglich, gibt es hier ein Nachbar?”

“Ik wet er niks van”, antwoordde Lievestro, ” ‘k wet nie waje hier komt doen, ‘k kan ut nie zo goed verstoan, moar we bunt van de partij en we bunt goede vaderlanders.” Nu, de Duitsers dropen af en na vijf minuten kon het sein veilig worden gegeven.

 

De tweede razzia was een herhaling van het voorgaande maar toen werden de charmes van die mooie dames betrokken in die hele ‘Schwindelstrategie’. Want hij kon natuurlijk niet altijd met hetzelfde verhaal aankomen. Die portretten hingen er ook nog, maar daar waren de Duitsers niet meer zo van onder de indruk.

De derde keer werd het afgeleid naar een jood die eigenwijs was. Hij kon zich niet voegen in dat uitermate moeilijke en beperkt leventje. Hij begreep maar niet dat het zich onderwerpen aan een zeer beperkte mate van bewegingsvrijheid, toch nog altijd verre te verkiezen was boven deportatie en de gaskamers. Want dat was toen wel bekend; het ging hier om de jaren ’43,’44,’45. Deze joodse onderduiker heeft in een zwak moment de groep verlaten en is toen gesignaleerd. Dat is aangebracht waarop de SD met overvalwagen uitrukte. Maar toen heeft Lievestro dat weten af te leiden op die ene man -wat kon hij anders- door te zeggen: “Kijk maar rond, hij komt hier niet vandaan.” De Duitsers hebben hem toen in het roggeveld gevonden en daar doodgeranseld. Hij was meteen dood zodat ze hem niet hebben kunnen ondervragen. Anders was het geheid verkeerd afgelopen voor Lievestro en zijn onderduikers.

Drikus Lievestro, een voorbeeld van zo’n Achterhoeker die met inschakeling van heel zijn persoon, de kwaliteiten van zijn vrouw Dina en hun kinderen, zich inzette voor de achtervolgden zonder daar ooit een cent voor te vragen.

Hij leefde als keuterboertje en stroper op de rand, letterlijk en figuurlijk via kronkelpaadjes. Hij zei menigmaal dat hij op voet van oorlog leefde met de politie, de Duitse zowel als de Nederlandse, dat deed er niet toe. Welnu, hij heeft woord gehouden. Het zal zo’n vijf jaar na de oorlog zijn geweest, begin ‘50. Hij had het stropersvak weer opgepakt en kreeg samen met zijn zoon op een van hun nachtelijke strooptochten ernstige moeilijkheden met de Nederlandse politie. Die moeilijkheden hebben tot een drama geleid; de marechaussee ontdekte ze in de bossen van de Slangenburg tijdens het strikken van hazen. Ze werden gesommeerd om te stoppen en zich over te geven, maar dat deden ze niet. Toen is de marechaussee gaan schieten; vader en zoon werden doodgeschoten.

Ze zijn toen begraven op het kerkhof in Varsseveld. Er is veel over te doen geweest, veel over geschreven. Op die begrafenis is toen ook die consequentie van zijn levenshouding ter sprake gekomen: in zijn visie belemmerde de omgeving hem in de uitoefening van zijn werk dat voor hem de enig mogelijke beroepsuitoefening was. Dat was menens, voor hem onduldbaar en moest dus leiden tot botsingen met het gezag. Nog nooit hebben mensen in Varsseveld zoveel belangstelling getoond voor een begrafenis als toen na het gewelddadig levenseinde van Drikus Lievestro.

 

(Noot GK: uit later onderzoek bleek dat het schietincident heeft plaatsgevonden bij Ruurlo op 11 november 1949)