Als jonge jongen had ik een paar dwangneuroses. Een daarvan was deze: onderweg van huis naar school – met de leren schooltas in de rechterhand – telde ik mijn passen tussen opeenvolgende lantaarnpalen aan de Gerrit van der Veenlaan. Als het aantal passen overeenkwam met de som van de leeftijden van mijn ouders, zou ik een perfecte schooldag hebben. Een waanidee natuurlijk, maar de mens is niet altijd meester van zijn eigen gedachten. Het gebeurde overigens vaak dat ik aangekomen bij de volgende lantaarnpaal precies op het juiste aantal uitkwam. Wat ik me kan herinneren is dat ik wel eens smokkelde – een paar idioot grote passen aan het einde van de lantaarnetappe, of juist enkele mini dribbelpasjes – om exact op de gewenste som uit te komen. Hoofdrekenen is dan ook van jongs af aan mijn beste vak geweest. Wat ik me niet kan herinneren is of de perfecte schooldagen ook daadwerkelijk het resultaat waren na de gelukkige uitkomst. Ook weet ik niet meer zo goed hoe ik me tijdens het klimmen der jaren redde uit de spagaat van enerzijds de absolute afstand tussen de lantaarnpalen en anderzijds de oplopende som aan leeftijdsjaren, hetgeen nog bemoeilijkt werd door mijn groeiende paslengte.

Mogelijk dat mijn dwangneurose met stappen en passen is ontstaan tijdens mijn loopbaan als jeugdlid van de Nederlands Christelijke Wandel Bond (NCWB). Onze leidster, juffrouw Oxendorf, hield er strak de pas in, vooral als ze achter de meidoornhaag tijdens de Duinenmars een jurylid vermoedde. ‘Pas op, jongens’, riep ze, ‘de jury kijkt, in de pas. Drie tegels, een stap!’ En daar gingen we, één groep in blauwwit tenue, strak in de maat. We wonnen prijs na prijs.

Mijn eerste verkering leerde me onbewust uit de pas lopen. Als ik met haar warmte in mijn zij samen met haar zwalkte, vond ik het stoer om grotere passen te nemen dan zij. Je was tenslotte man, ook al was je zeven, acht. Het was een heerlijk verliefd ritme, ook al voelde je ergens wel aan dat er iets niet klopte.

Tijdens griepdagen of koortsnachten moest ik dat dan bekopen. In een slaapwaaktoestand ijlde ik over legers of klassen, het konden ook wandelgroepen wezen, waarvan alle leden door elkaar liepen. Ze zongen en marcheerden allemaal in hun eigen disharmonie en ik woelde en zweette net zo lang totdat juffrouw Oxendorf met haar toverfluit orde in de chaos wist te scheppen.

Nu wandel ik weer in de pas. Samen met mijn vrouw lopen we één ritme. Ik pas me aan aan haar paslengte waardoor een oneindige cadans is gegroeid die ons verkennend voortstuwt langs verrassende verten. Mijn ouders en juffrouw Oxendorf lopen niet meer mee. Het zij zo, ik zal het op eigen kracht moeten doen.

George Knottnerus

Foto: © Marijke Barlage