Wat later vond aan dek de confrontatie plaats met Lars, de kok.

‘Nee, het heeft niets met wantrouwen te maken, Lars. We moeten op onze hoede zijn. Onze hoofdman die vaart op de Gouden Leeuw heeft vergiftigingsverschijnselen opgelopen. Dat kan natuurlijk te maken hebben met bedorven vlees of vis, maar het kan ook opzet zijn. Alle hoofdmannen hebben dus van koning Harald opdracht gekregen om hun koks te laten voorproeven.’

‘Dat begrijp ik wel, Sventold,’ zei Lars. ‘’t Is niet dat ik het niet snap, alleen…’

‘Waar ligt dan je bezwaar, Lars?’

‘Wel, ik eet altijd iets anders voordat ik ga koken…’

‘Maar een paar happen kunnen er wel bij. Alle koks doen het hoor, zij staan tijdens de bereiding met hun neus op de potten, dus…’

‘Dat is het niet alleen, ik ben… eh… niet zo gek op mijn eigen eten…’

‘Maar, bedoel je dat je jouw eigen eten dat jij kookt voor ons, zelf niet lust?’

‘Precies Sventold, dat is het eigenlijk, ik lust mijn eigen eten niet.’

De mannen rondom Lars en Sventold keken Lars verbluft aan. Daarna keken ze Sventold aan, en Sventold keek hen aan, toen keek iedereen elkaar ontgoocheld aan. Gedurende een halve minuut werd er met grote ogen van verbazing rondgekeken. Lars keek bedremmeld naar zijn vingertoppen.

‘Dus,’ herhaalde Sventold, ‘je lust je eigen eten…’

Hij kon zijn zin niet afmaken want de aandacht ging uit naar een hoog piepend geluid. Iemand in de kring begon eerst ingehouden, daarna luider te lachen. Zijn buurman werd schuddebuikend aangestoken, en binnen tien seconden daverden de salvo’s over het dek van De Zilveren Draak.