De band tussen mensen en vogels is zo oud als de geschiedenis. Adam kreeg in het paradijs al de opdracht om de vogelen des velds te benoemen. En een paar eeuwen later was het Noach die een raaf van zijn hand zond op zoek naar een droog plekje temidden van weidse wateren. In de oudheid tot aan de nieuwe tijd heeft de postduif een belangrijke rol gespeeld. Meestal voor het brengen van dagelijkse boodschappen in de trant van: ‘Kom over twee dagen thuis, heb de postkoets gemist.’ Maar soms als postiljon d’amour: ‘Schat ik hou van je, maar durf je dat niet recht in je gezicht te zeggen.’  Of als cruciale rapporteur in oorlogssituaties: ‘Help, we worden omsingeld door de Vikingen!’

We worden tijdens ons aards bestaan gelukkig omringd door onze gevederde vrienden. Want dat kenmerkt de vogel bij uitstek: veren.

Allereerst is daar de Huismus. Die lijkt op ons: hij houdt van gezelligheid, kwettert wat af zonder dat iemand lijkt te luisteren, omdat de andere mussen ook heel wat te vertellen hebben. Net als wij liggen ze graag in het rulle zand te badderen in de zon. Gek op alles wat eetbaar is en een heuse terrasgast.

De Zanglijster is niet te missen. Vanaf februari jubelt hij vanaf een hoge post de lente uit. Voor mij is de zanglijster de enige echte Voice of Holland, zijn lied misschien wel hét volkslied van Europa. Alle lust tot leven en liefhebben wordt van de boomkruinen af geschreeuwd, maar dan wel op hoogst muzikale wijze.

De Kauw ofwel torenkraai leeft in groepen met hiërarchie, toch levenslang trouw aan partner, schrander en vrolijk, broedt in schoorstenen, kan 45 jaar worden. Eigenlijk een minder vreemde vogel dan menig mens.

De Scholekster is een apart verhaal. Rode snavel en ogen, maar links of rechts is ie niet. Hij is zwart en wit, maar we noemen hem Bonte Piet. In zijn eentje verantwoordelijk voor het wereldbefaamde Texelse volkslied, dat hij het liefst als lid van een eskader soortgenoten als overscherende straaljagers ten gehore brengt: ‘tepiet – tepiet’.

Hebben we scholekster gezegd dan kan de Kievit niet achterblijven. Als je in het voorjaar door de polder fietst hoor je hem zijn eigen naam roepen. Net als de Grutto, de koning van de weidevogels. Zijn vrouw is hartstikke broedtrouw. Als weidevogelbeschermer vond ik haar eens dood op haar nest. Twee gaatjes in haar hals. Verrast door een wezel die de eieren onder haar had weggeroofd. Ook blijft ze zitten op haar nest als het weiland ’s nachts wordt gemaaid.

Een hemelzanger is de Veldleeuwerik, hij vliegt op al zingend en stijgt uit ons zichtveld de zon tegemoet, het chanson gaat maar door en we laten hem zijn eigen gang maar gaan, net als Ramses Shaffy.

Strijdend om de wankele eer wie lijkt het meest op de mens, kan de Spreeuw ook meedingen. Improviseert naar hartenlust in flierefluiten, vliegt in groepen niet wetend waarom. Dat gaat meestal goed, maar als de voorste een fout maakt, vliegen ze zich allemaal te pletter.

Misschien wel de meest gewone maar ook bewonderingswaardige: de Merel. Zíj geeft nooit op bij het nestelen, broeden en opvoeden. Ik zag hoe onze tuinmerelvrouw de strijd aanbond met een gaai en zich tot bloedens toe niet van haar nest liet timmeren. Hoewel de man doet alsof hij de baas is, bepaalt zij in feite alles. Maar hij is componist, én held als hij soms al in de duistere winterkou ons aangenaam wakker fluit en al zijn gevoelens samenbalt in dat ene dichterlijk lied.

Foto @ eigen collectie GM