Wanneer en hoe stopt de oorlog?

Als jongen van twaalf zag ik een oorlogsdocumentaire op televisie. Die werd gepresenteerd door dr. Loe de Jong. Zijn scherpe stem en ernstige blik begeleidden de ontzagwekkend ijzige beelden van het wrede sterven in de concentratiekampen. Indrukken stansten zich in mijn besef. Niet alleen het onbarmhartige lijden, veelal ook juist van jonge kinderen, maar het mensonterende onrecht, en dat mensen elkaar zoiets aandoen, en zo berekenend kil.

Drie jaren eerder had ik argeloos met houten zwaard of geweer – door mijn vader met een figuurzaag kunstig geconstrueerd – riddertje of cowboytje gespeeld. Zelfs de Cubacrisis – een bijna kernoorlog – bracht daar geen verandering in. Mijn broers en ik hielpen mijn vader om jerrycans vol drinkwater en blikken scheepsbeschuit naar de kelder te slepen. Op de radio werd Nederland voorbereid op een kernramp en een van de adviezen was hamsteren. Op school oefenden wij in de klas om bij alarm te schuilen onder de lessenaar of in het deurkozijn.

Door het zien van die helse beelden van de massamoorden groeide bij mij het schokkende inzicht: oorlog is spannend, maar vooral vreselijk, onmenselijk. Dat inzicht sluimerde allang in mijn hoofd. De verhalen van mijn ouders over onderduiken in oorlogstijd, over de Duitse razzia’s, over collaboratie en verzet had ik als jonge jongen opgezogen. Maar omdat die verhalen meestal goed waren afgelopen en omdat mijn ouders ons spaarden en omdat je wilde dat er een God was die uiteindelijk goed en rechtvaardig al het aardse onrecht recht zou breien – liefst in dit leven, anders in het hiernamaals – verdrong ik het hele erge.

Rond mijn achttiende weigerde ik militaire dienst. Ik moest verschijnen voor de commissie gewetensbezwaarden. ‘Stel u heeft een gezin met kinderen en de vijand bedreigt het huis van uw gezin. U heeft een geladen geweer, wat doet u?’ Deze vraag die de commissievoorzitter me stelde beantwoordde ik als volgt: ‘als praten niet helpt, dan schiet ik.’ ‘Dan bent u geen gewetensbezwaarde,’ zei de voorzitter. Maar ik zei dat ik niet zou dienen in het leger omdat ik heel erg tegen de bewapeningswedloop ben. Tien jaar later schreef ik mijn eerste roman: De laatste paddenstoel. Dit boek ging over een denkbeeldig land in Europa waar door een fataal pokerspel van machthebbers een kernoorlog ontstond.

De kernbom op Hiroshima kostte in 1945 aan ongeveer 100.000 mensen het leven. De zwaarste kernbom van nu zal aan ongeveer 2 miljoen mensen het leven gaan kosten. Het is een illusie om te verwachten dat indien Poetin een ‘klein tactisch’ kernwapen inzet het daarbij zou blijven. De V.S. zal dan de neiging voelen om volgens de duivelse wetten van afschrikking op vergelijkbare wijze te ‘antwoorden’. Maar het lijkt ook ondenkbaar dat na de Russische oorlogsmisdaden en de wending aan het front het Westen stopt met wapenleveranties aan Oekraïne.

Het hele erge is het besef dat er geen recht is dat uiteindelijk zegeviert, dat gewetenloosheid gekoppeld aan macht een verschrikkelijk sterke, satanische tegenstander is. Oorlog is de hel en zal niet zomaar stoppen. Dus moet je, als je een van de strijdende partijen bewapent, onafgebroken werken aan wapenstilstand en vrede. Er is geen winst mogelijk. De menselijkheid verliest. Elke vernietigende actie wordt gevolgd door een vernietigender reactie. Deze verwoestende oorlog kan nog jaren duren. Jaren waarin we als beschaving een pokerspel spelen met als inzet een kernoorlog die niet alleen Oekraïne en Rusland onleefbaar maken, maar ook grote delen van Europa en Noord-Amerika. De westerse leiders moeten zo snel mogelijk Zelensky en Poetin bewegen tot een wapenstilstand. En dan praten, overleggen. Komt tijd, komt raad. De leiders in het Kremlin en in Kiev hebben niet het eeuwige politieke leven, en hun opvolgers vinden met de steun van de beste onderhandelaars ter wereld een vreedzaam geitenpaadje tussen alle mijnenvelden in.

foto @ De laatste paddenstoel (Cover 2e druk)